Terugblik

Een terugblik. door Niek van Straten

Door Tineke Verstraaten werd mij verzocht om eens iets te vertellen over mijn belevenissen, en die op schrift te stellen in ons buurtboekje ’t Brugje. Eerst dus maar even een korte voorstelling wie ik ben en waar ik geboren ben, zodat dit later wat beter inpasbaar is in het verdere verhaal. Mijn naam is Niek van Straten en ik ben geboren in Zurich, Friesland, een klein plaatsje aan de Waddenzeekust ter hoogte waar de Afsluitdijk aan land komt aan de Friese kust. Ik woon nu alweer meer dan 40 jaar samen met Jetty in de Folkert de Jongstraat in Franeker, en dat tot grote tevredenheid. Sinds mijn 55ste jaar ben ik met pensioen en dat betekent dat ik inmiddels alweer 21 jaar vakantie heb. Laat ik het voorlopig maar houden bij deze korte voorstelling van zaken; de rest zal hopelijk duidelijk worden in het vervolg van mijn verhalen.

Het is een warme dag in juni 1953; samen met vrienden liggen we zoals afgesproken te luieren en te kletsen op de zeedijk. Chillen zou je dat tegenwoordig noemen. We hebben landkaarten en een kompas meegenomen en op een groot stuk karton is door ons een windroos uitgetekend. In de verte zien we de eilanden Vlieland en Terschelling liggen. De opvatting die sommigen van ons hebben is, dat wanneer er een lijn getrokken wordt tussen Vlieland en Terschelling door – vanaf het punt waar we nu staan – dat we dan precies langs Engeland komen en niet op het vasteland van Engeland. De meningen daarover zijn verschillend. Uitzoeken dus, met kompas en met die kaart van Europa, want meten is weten. Uiteindelijk komen we tot de ontdekking dat het vasteland van Engeland inderdaad net wordt gemist, en dat de in gedachten getrokken lijn vlak langs de Engelse kust loopt door de Pentland Firth en langs Duncansby Head. Opgelost dus zou je denken, maar diep in mij begon toen al het vlammetje van de onrust te flakkeren. Mijn onbevangen standpunt vormde zich op dat moment: er ligt alleen maar water tussen onze zeedijk en het ver weg gelegen punt. Wat is er nou eigenlijk op tegen om daar eens een kijkje te gaan nemen mijmerde ik. Het paste precies in mijn opvatting dat ik de wereld wilde verkennen en wilde weten hoe onze planeet er achter die horizon eigenlijk uit zou zien. Thuis werd het me allemaal wat te klein en te bekrompen, en een bezoekje van mijn moeder aan een waarzegster wees immers ook al in die richting! Ze voorspelde, dat haar zoon de wereld in zou trekken en op verre plaatsen zou komen; en dat klonk me toen ze me dat vertelde, als muziek in de oren! Het mag vreemd klinken, maar die belevenissen bleken achteraf bepalend te zijn voor mijn beroepskeuze. Het zou nog jaren duren, voordat ik met mijn studie zover was, dat ik het eerste deel van mijn opleiding als werktuigkundige kon afronden in Harlingen. Pas eind 1958 was het zover dat ik mijn koffers kon pakken. Het was in die tijd niet moeilijk om een baan als werktuigkundige te vinden. Mijn keuze viel daarom op de Nederlandse Pacific  Tankvaart Maatschappij, de NPTM, niet in de laatste plaats, omdat daar de hoogste gages werden betaald! Een meer bekende naam was in die tijd Caltex Den Haag. Midden 1958 slaagde ik dus voor mijn opleiding, maar tot mijn ongenoegen moest ik wachten tot begin december van dat jaar voor ik kon vertrekken. Ik schaamde me, dat ik in de tussenliggende maanden keurig mijn geld kreeg en er niets voor had gedaan, terwijl mijn vader voor minder geld er hard voor moest werken. Eind november had ik er dan ook schoon genoeg van, en belde ik met de Caltex Maatschappij in Den Haag hoelang ik nog op mijn vertrek moest wachten. Dat telefoontje zette zoden aan de dijk, want een week later moest ik op komen draven en werd ik met het plaatselijke taxi- en garagebedrijf naar Vlaardingen gebracht om op te stappen op de nieuwe supertanker de Caltex-Eindhoven, die net de maidentrip vanuit Japan naar Nederland had gemaakt. Op 5 december 1958 vertrokken we vanuit Nederland met als eerste bestemming Sidon in Libanon. Mijn drang om te verkennen was uitgekomen, het grote water lag op met te wachten; het spel van lijnentrekken om te kijken of we Engeland zouden raken was realiteit geworden, maar het waren niet allemaal positieve ervaringen die me nog stonden te wachten; maar daarover een volgende keer.

Een terugblik. Deel 2.                                                            Vertrek uit Rotterdam.

Met het pendelbootje werd ik in Vlaardingen overgezet, nadat we in Hotel “De Maas” samen met de taxichauffeur en mijn vader daar nog een kopje koffie hadden gedronken. De man van het loodsbootje keek me wat vragend aan, toen ik hem vanaf de kade drie zware koffers en de handbagage toereikte. Een lange reis voor de boeg? Er gaat nogal wat mee! Ik zei hem, dat ik aan boord moest studeren om definitief mijn rang te kunnen halen. Waar gaat de reis heen? Ik vertelde hem dat ik gehoord had, dat ons eerste reisdoel waarschijnlijk Sidon in Libanon zou worden. Ja, met een tanker weet je dat nooit voor honderd procent, zei hij tegen mij. Daar waar de olie is en nodig is ga je naar toe vervolgde hij. Toen we de Nieuwe Waterweg waren overgestoken en de Petroleumhaven invoeren, zag ik het grootste schip liggen wat ik tot dan  toe in mijn leven had gezien. Haar lading zat al veilig en wel in de vele olietanks van de raffinaderij, zodat het pendelbootje klein en nietig langszij kwam. Opvallend was, dat de man van het bootje me gedienstig hielp bij het versjouwen van al mijn bagage langs de steile loopplank. Nou, goeie vaart, en hou je haaks, waren zijn laatste woorden bij het afscheid. Aan boord waren op dat moment nog maar weinig mensen, maar een steward hielp me verder naar mijn hut. Die hut had wel slechter gekund, want het verblijf lag vlak naast het zwembad, wat nu nog een lege aanblik bood. Maar ja, het was 5 december, en dus geen weer om te zwemmen! Maar deze hut had nog meer voordelen; ik woonde hoog en had een mooi uitzicht over een groot deel van het schip en het was tamelijk ver  van mijn toekomstige werkplek, de machinekamer verwijderd, zodat geluiden op deze plaats al behoorlijk waren gedempt. Bij het middageten in de messroom werd het al drukker en drukker en kwamen langzaam maar zeker vanuit alle hoeken van ons land de opvarenden binnen. Het waren in hoofdzaak allemaal bekenden van elkaar, die al dan niet vergezeld van hun vrouwen nog een keertje met elkaar aan tafel zaten. Al gauw had ik mijn maatje gevonden, die net zo pril aan boord was als ik. Ook hij was aangemonsterd als assistent, en dus begonnen we op hetzelfde niveau [op de onderste tree dus] met onze zeemansloopbaan. Onder leiding van de derde werktuigkundige – de oudste chef van wacht aan boord – kregen we daarna een rondleiding door de machinekamer. Toen hij de waterdichte deur naar de machinekamer opende en we voor het eerst op de bovenste omloop stonden, wist ik niet wat ik zag. Diep beneden me zag ik de dienstdoende werktuigkundigen lopen, in een nagenoeg spierwit geschilderde machinekamer, waar als opvallend contrast de veelkleurige handwielen van de vele leidingen me toeleken als exotische bloemen. Ik weet nog dat de eerste gedachte die me door het hoofd schoot was, dat ik dacht hier nooit mijn weg in te zullen vinden. Opvallend was ook, dat alles er schoon en keurig gepoetst uitzag. Nergens was rommel te ontdekken, en het lawaai wat ik me had voorgesteld was beperkt. Aan de ogen van onze rondleider kon ik zien, dat hij trots was op “zijn” vetkelder, zoals hij de machinekamer gekscherend noemde.  Achteraf natuurlijk niet vreemd, dat alles er zo piekfijn uitzag; het schip was 6 weken geleden op haar eerste reis vanuit Japan vertrokken naar het Midden-Oosten en vandaar door het Suezkanaal naar Rotterdam vertrokken. Nadat we de verschillende bordessen waren afgedaald, kwamen we uiteindelijk beneden bij de manoeuvreerstand, waar vandaan de voortstuwingsturbines werden bediend en waar de turbo-dynamo’s voor de elektriciteitsopwekking stonden opgesteld samen met de verdampers voor de aanmaak van het ketelwater en het drinkwater. Over de gehele breedte aan de voorzijde van de machinekamer stonden schakelkasten opgesteld met tientallen volt- en ampèremeters en frequentietellers. Toen onze rondleiding opnieuw weer een werkniveau lager ging, kwamen we langs vijf grote centrifugaalpompen aangedreven door turbines  die de lading moesten verpompen naar de wal, zagen we de condensaatpompen, de purifiers van Alfa Laval voor het continue reinigen van de smeerolie van het systeem en de enorm grote elektrische centrifugaalpompen die zeewater voor de koeling van de condensator verzorgden. Daarna bracht onze rondleider ons naar een meterslange ruimte, waar de schroefas doorliep ondersteund door zware lagerblokken. In deze ruimte stonden ook de beide voedingspompen, die onder hoge druk het ketelwater moesten aanvoeren naar de beide ketels. Via een heuse metalen brug over deze schroefas klommen we weer omhoog naar het volgende deel van de machinekamer;  het ketelruim. Twee enorme Foster Wheeler hogedruk waterpijpketels stonden hier opgesteld, met daarbij het grote bedieningspaneel van deze ketels;  dit was het domein van de stoker. Daarnaast opgesteld stond in een soort kooi het ketelwater-laboratorium; onze rondleider/werktuigkundige zwaaide hier de scepter. Voor de sanitaire voorzieningen stonden aan de tegenoverzijde twee grote drukvaten met pompen die het spoelwater van de toiletten op druk hielden. We liepen langs een smal pad tot achter deze ketels, waar de werkplaats van de bankwerker/draaier was en de koelmachines stonden opgesteld om de koelruimtes voor het voedsel op de juiste temperatuur te houden. Dan volgde weer een waterdichte deur en stonden we in de nu nog rustige stuurmachine kamer, waaronder schroef en roer zich bevonden. Vier enorme hydraulische cilinders in de opstelling van een H brachten hier de stuursignalen van kompas en stuurwiel over op de roerkoning. Mijn eerste gedachte stak opnieuw de kop op; hoe zou ik alles onder de knie krijgen en mijn weg weten te vinden in dit uitgestrekte technische park met zijn vele gekleurde leidingen en afsluiters?

 ******

 Een terugblik. Deel 3.

De rondleiding was nog niet ten einde, want nu gingen we naar het bovenste dek, buiten, en vlak bij de grote schoorsteen, waarin zelfs een toegangsdeur zat! Op dit hoogste dek was plaats gemaakt voor de airconditioning units. Nu wel in alle rust natuurlijk, maar in de tropen aanbidden we deze dingen zei onze rondleider. Verder doen we zo nodig onderhoud aan de winches aan dek, en hebben we het onderhoud te doen van de motoren van onze sloepen. Voor vanmiddag is dit voldoende en de volgende keer zal ik jullie daarmee naar toe nemen. De rondleiding was hiermee ten einde. Even tot rust komen was dus prima, zodat we op eigen houtje samen het schip verder konden verkennen. Over de kippenloop [een verhoogd metalen pad over de totale lengte van het schip] zijn we daarna op bezoek gegaan naar de stuurlieden die op ongeveer 80 meter vanaf ons verblijf in de midscheeps hun onderkomen hadden. Ook hier was men druk bezig met het verstouwen van bagage en andere spullen. Vanaf de brug hadden we uitzicht op de voorsteven [de bak] van het schip. Van achteren naar voren was de totale lengte ruim 195 meter. Bij klussen op het voorschip moet er dus goed worden nagedacht welke gereedschappen hier nodig zijn, anders ben je hiervoor heel wat tijd kwijt! Om ongeveer 16.00 uur werd het schip klaar gemaakt voor vertrek en moesten we voor een eerste kennismaking met deze procedure beiden in de machinekamer komen om hiervan kennis te nemen. Meelopen met de wacht was het advies en kijken en vragen wat men gaat doen. Dan komt de reus eindelijk in beweging; lichte trillingen verraden dat we met behulp van sleepboten slaags zijn geraakt en langzaam maar zeker over de Nieuwe Waterweg koers zetten naar Hoek van Holland en de Noordzee. Wanneer op zee de loods bedankt wordt en van boord gaat, worden langzaam maar zeker de turbines opgevoerd en bereikt het schip de kruissnelheid van 16 tot 17 knopen. In normale wal-taal komt dat neer op ongeveer 30 km per uur. In een stikdonkere nacht bevreemd het me, dat we s ’nachts niet langzamer gaan varen, maar dat zijn overpeinzingen van iemand die van de zeevaart nog maar heel weinig weet. Tegen het eind van de wacht om 20.00 uur gaat de telefoon bij de manoeuvreerstand en worden beide assistenten verzocht zich bij de hoofdwerktuigkundige te melden. We zijn ons van geen kwaad bewust en vol vertrouwen stappen we na een beleefde klop op de deur binnen bij onze baas aan boord. Blijft u even staan, begint hij zijn betoog. Ik zal me even voorstellen zegt hij. Dan volgt zijn naam. Hoe zit dat eigenlijk? Moet ik me tegenwoordig voorstellen of zou dat een taak van jullie moeten zijn? Bliksemsnel probeer ik een oplossing te bedenken. En die komt vlotter dan ik dacht: ik wist niet dat u de hoofdwerktuigkundige was, anders had ik het wel anders gedaan. Maar we komen niet geloofwaardig over, want ook mijn maatje brengt het niet verder dan een bevestigend knikken naar mij. Kunnen we dan tegenwoordig ook al niet meer lezen wat er boven de deur van mijn hut staat, is zijn reactie. Dat wel natuurlijk, maar het lijkt me beter om mijn snavel nu maar dicht te houden. In plaats van een leuk welkomst gesprek verzoekt hij ons nu ogenblikkelijk zijn hut te gaan verlaten. We praten nog wat na in mijn hut; dus dat was de hoofdwerktuigkundige die op het tweede bordes in een spierwitte overall de gang van zaken beneden in de machinekamer stond te bekijken! We hebben er zelfs met z’n beiden nog grapjes over gemaakt, omdat zijn gezette figuur ons deed denken aan het Michelin mannetje. Toch een heel andere wereld dan de schooltijd en de omgang met onze leraren flitst het door me heen. Wel komen we beiden tot besef, dat onze eerste kennismaking nu niet eentje is om over naar huis te schrijven. Maar afwachten hoe of het morgen zal zijn. In ieder geval hebben we onze eerste stomme fout gemaakt aan boord! Opeens besef ik, dat het Sint Nicolaas avond is; daar had ik me toch wel wat anders bij voorgesteld! Hier is daar niets van te merken!  Thuis gezellig met z’n allen dit feest vieren was ik door alle belevenissen van deze dag totaal vergeten, maar nu komen deze gedachten extra pijnlijk aan. We maken nog een rondje over het schip, maar de kou drijft ons weer snel naar binnen. Het is winderig en donker en het koude weer maakt het verblijf buiten er ook niet aangenamer op. We nemen afscheid van elkaar en zoeken onze hut op. Pas morgen worden de reguliere wachten aan ons meegedeeld. Door mijn patrijspoort zie ik af en toe lichtjes waarvan ik de bestemming niet kan achterhalen. Scheepsgeluiden die ik nog niet ken klinken af en toe op. Dit is een heel andere wereld dan die ik tot nu toe heb gekend. Het is niet alleen de onbekendheid met alles wat ik gezien heb in de machinekamer, maar ook de leefgemeenschap aan boord. Het schoolse bestaan ligt achter me, en ik realiseer me, dat deze wereld zakelijker en harder is. Voorbij is het onbezorgde wereldje waarin ik tot nu toe ben opgegroeid. Er is geen ruimte meer voor kletsen met vrienden van school en van het dorp. Het onbekende ligt voor me, en de start van dit alles is me, ondanks mijn enthousiasme, toch wel tegengevallen. Alles is nieuw en moet bij mij van binnen een plaatsje krijgen. Met een wat onbehaaglijk gevoel kruip ik in mijn kooi; het gevoel bekruipt me, dat dit niet de laatste aanvaring met mijn baas zal zijn, maar gelukkig; dan komt toch eindelijk de zo gewenste slaap!

**********

Een Terugblik. Deel:4.                                Naar: Libanon.

Met koud en regenachtig weer varen we de volgende dag door Het Kanaal. Af en toe zien we delen van de Engelse kust wazig voorbij trekken, maar veel is er voor ons niet te zien, want vanuit de machinekamer zijn daartoe geen mogelijkheden. In rustige vaart komen we dan langzaam maar zeker bij de ingang van de Atlantische Oceaan. De deining op dit deel van de route gaat nu merkbaar worden. Het schip beweegt langzaam maar zeker van stuurboord naar bakboord. Het is onvoorstelbaar voor me, dat zo’n groot schip deze bewegingen maakt. Van storm is geen sprake, alleen maar een lange deining. Veel later passeren we het eiland Quessant voor de Franse westkust en koersen we de Golf van Biskaje in. Dan wordt het weer aanzienlijk slechter, met een stevige wind uit het westen. Omdat de koers nu ongeveer zuidwest is, richting Kaap Finisterre in Spanje, is het slingeren van het schip alleen maar erger geworden. Om de stabiliteit te bevorderen besluit men om het schip nog meer te gaan ballasten. Simpel gezegd komt het er op neer om zeewater in de ladingtanks te laten lopen, tot de stabiliteit zich min of meer heeft hersteld. Omdat van het nog nieuwe schip de juiste brandstof verbruiks-gegevens moeten worden vastgesteld, moet ik van de hoofdwerktuigkundige de brandstoftank aan dek peilen. Inmiddels heb ik van de vijfde werktuigkundige al geleerd hoe dat moet gebeuren. Vanaf het verhoogde dek slaat de hoofdwerktuigkundige mijn werkzaamheden gade. Ik waarschuw je wel, wanneer er water aan dek komt, roept hij naar me. Door het ruwere weer en het ballasten liggen we namelijk dieper in het water dan voorheen. Ik open het deksel en laat het meetlint met het koperen gewicht zakken, tot ik het oppervlak van de zwarte brij diep beneden me net raak; pijlsnel het meetlint aflezen en dan vlug het lint weer opwinden. Terwijl ik dat doe, schreeuwt de chef, dat er water aan dek komt. Met een ruk draai ik me om, en zie, dat ik nooit zo snel meer boven kan komen. Het deksel kan ik nog net sluiten, en vastzetten, maar dan ben ik aan de beurt. Vasthouden aan de handrepen is nu nog het enige wat ik kan doen realiseer ik me. Ook het meetlint laat ik niet los. Bijna even snel als de lading water over me heen spoelt, is het door de spuigaten ook weer verdwenen. Ik heb mijn doop in de Golf van Biskaje te pakken! De meting is gedaan, en die kan ik doorgeven aan de baas. Nou, ga je maar verschonen is zijn opmerking. Verdere belangstelling vertoont hij niet. Ik hoop niet dat het weer verder gaat verslechteren, want dan zal ook de zeeziekte mij te pakken nemen is mijn vermoeden. Maar dat gaat gelukkig niet gebeuren; het weer gaat verbeteren en de temperatuur gaat stijgen. Later passeren we voor de Portugese kust kleine rotsachtige eilanden. Volgens de stuurlieden is dat het eiland Berlengas, maar ook verder zien we eilandjes liggen met mooie namen als Estelas en Farilhoes. Midden december 1958 en de temperatuur stijgt steeds verder. Wanneer we richting Middellandse Zee varen en Kaap Sint Vincent ronden op weg naar de Straat van Gibraltar lijkt het voorjaar wel aangebroken. De rots van Gibraltar is van verre al te herkennen; een stukje Engeland, om van hieruit de toegang tot de Middellandse Zee te bewaken. De doorvaart door de Middellandse Zee duurt dagenlang, af en toe zien we in de verte wazig de kust, en op een avond ter hoogte van de stad Oran in Algerije kleurt de lucht rood van de stadsverlichting, maar dat is dan ook zo’n beetje alles. Langzaam maar zeker begin ik een goede voorstelling te krijgen hoe groot deze Middellandse Zee is. Vele dagen later zien we de kust van Kreta. Het weer heeft ondertussen zomerse waarden gekregen, zodat besloten wordt om het zwembad met zeewater te vullen. Dat kan nu nog prima gebeuren, omdat de kust nog ver weg is, en het water schoon, warm en helder is. Dan, eindelijk na dagen op zee te zijn geweest, naderen we onze voorlopige eindbestemming. De stad Sidon in Libanon is de plaats waar we onze olie moeten innemen. Aan de kust kan niet worden afgemeerd; daartoe ligt op behoorlijke afstand van deze kust een enorme drijvende dobber, waarop allerlei slangen kunnen worden aangesloten. De eigenlijke raffinaderij ligt boven op de heuvels, zodat het laden na aankoppelen van de slangen via natuurlijk niveauverschil kan plaatsvinden. Het postbootje komt aan boord met brieven uit Nederland, zodat per kerende post mijn belevenissen kunnen worden doorgegeven. Dan komt de hofmeester met de mededeling, dat zij, die geen wacht hoeven te lopen in de middag een tocht kunnen maken met busjes naar Baälbek, een tempelcomplex in de Bekavallei en dat tegen een schappelijke vergoeding. Dat lijkt me wel wat, en dus gaan we met ongeveer een man of 10 op weg naar Baälbek, een plaats die op 120 kilometer van Sidon ligt en ongeveer 80 kilometer ten noordoosten van Beirut de hoofdstad van Libanon. We komen tenslotte in de plaats aan, waar zeer oude tempels staan die in hoofdzaak door de vele oorlogen behoorlijk kapot zijn gemaakt. Het is indrukwekkend hoe in die tijd met eenvoudige gereedschappen zulke enorme bouwwerken konden worden gemaakt. De zware blokken steen wegen 400 tot 1000 ton, en moesten niet alleen met de hand worden bewerkt, maar ook naar de juiste plaats worden gebracht. Om verdere aantasting van dit alles te voorkomen heeft de UNESCO dit complex op de Werelderfgoed lijst geplaatst. In 2006 woedde er in de plaats Baälbek opnieuw oorlog; dit keer tussen Israël en Libanon, en werd de gelijknamige stad bij deze tempels gebombardeerd. Terug aan boord komt de marconist ons aan tafel vertellen waar onze komende reis naar toe zal gaan. Dat zal Philadelphia worden aan de oostkust van Amerika. We liggen ongeveer 1.5 dag aan de slangen om onze lading in te nemen; ook de brandstoftanks worden gevuld, en dat alles gaat met een behoorlijke snelheid; het hele schip trilt, want tijd is geld, en in 1958 schreeuwt de wereld om olie. Op naar Amerika dus; de Atlantische Oceaan wacht op ons.

 

Een Terugblik. Deel: 5.                              Naar: Amerika.

Eerst volgt weer de dagenlange doorvaart over de Middellandse Zee, maar wanneer we dan eindelijk weer voorbij Gibraltar varen, ligt die enorme lap water al op ons te wachten. Vreemd, maar deze Atlantische Oceaan heeft altijd al indruk op me gemaakt; ook als kind al. Wanneer we een dag onderweg zijn krijgen we een behoorlijke weersomslag voor onze kiezen. Een zware westerstorm steekt op, en de aanstormende golven zijn dreigend, en worden al hoger en hoger. Af en toe voel je door het hele schip de trillingen, wanneer de boeg zich in dit kolkende water boort. Helemaal zonder gevaar is dit weerbeeld niet; de kapitein besluit dan ook om minder snel te gaan varen, zodat de vaart wat rustiger wordt. Wanneer er op volle kracht zou worden doorgevaren bestaat de kans, dat we gaan “paaltje-pikken” zoals dat aan boord wordt genoemd. Het is dan net alsof      het schip een trap afloopt, met extra sterke trillingen. Het gevaar bestaat dan, dat het schip zou kunnen breken. Vanuit onze lounge aan de voorzijde hebben we een prachtig uitgezicht op de brug en het voorschip. Elke keer wanneer het schip de golven in duikt vliegt een baaierd van schuim en water meters hoog de lucht in. Doordat we vol geladen zijn, ligt het dek nu maar enkele meters boven de zeespiegel, en varen we meer onder water dan er boven. Nu ook kun je goed zien, waarvoor de kippenloop over de hele lengte van het schip is gemaakt. Wanneer je nu naar de midscheeps of het voorschip moet, vliegt het water onder je door, zonder dat je natte voeten krijgt. Dit is mijn eerste storm realiseer ik me; het eerst zo kolossale schip is nu in vergelijking met de woeste zee voor mijn gevoel maar klein geworden. Wat een onverwachte krachten doen zich nu voor. De ene keer moet je met veel moeite de deuren openen, de volgende keer word je met deur en al naar buiten getrokken. In de messroom worden de tafels gedekt met natte tafelkleden, zodat het servies en bestek zoveel als mogelijk op zijn plaats blijft liggen. De randen van deze tafels kunnen omhoog worden gebracht, zodat hier eventueel alles achter blijft hangen wat op tafel staat. Wel eens soep gegeten met dit weer? Je hebt alleen al werk om het in je bord te houden. Zelf reageer ik op dit alles ook niet zoals het hoort. Ik voel me katterig en zelfs het haar op mijn hoofd doet me pijn. Het beste is nog om op mijn kooi te gaan liggen; dan voel ik me een hele kerel, maar wanneer ik naar de machinekamer moet om mijn wacht te lopen komt datgene waarvoor ik bang ben. Ik word zeeziek, en niet een klein beetje ook. Toch wil ik niet dat mijn chef op wacht dat ziet en ik verdwijn in het laagste deel van de machinekamer [de bilge] om daar over te geven. Met de lenspomp gaat het dan later naar de vissen! Dat gaat niet een keer, maar meerdere keren, zodat ik tenslotte niets meer in mijn maag heb. De beproeving is dan nog niet ten einde, want dan is het alleen nog gal wat ik braak. Omdat ik kort tevoren grapefruit heb gegeten heb ik sindsdien nooit meer de behoefte gehad om nog eens te proeven aan deze vrucht. Ik betrap me er op, dat ik begin te twijfelen of ik wel de juiste baan heb gekozen. Er is nog  iets waaraan ik moet wennen; bij Kreta hadden we heerlijk zonnig weer, en nu 2 dagen voorbij Gibraltar is het koud en nat en zitten we midden in een storm. Het zijn allemaal zaken waaraan ik moet wennen. Maar het weer klaart langzaam op en eindelijk krijgen we de zon weer te zien. Het nog nieuwe schip heeft zich prima gehouden en vervolgt nu weer rustig haar weg. Dagenlang zijn we nu al onderweg, alleen met de zee, zover het oog kan zien. Er is geen schip meer te bekennen. Wat is de wereld dan groot! De eens zo woeste zee laat zich nu weer van een heel andere kant zien; voor de boeg zwemmen en spelen dolfijnen. Schijnbaar moeiteloos volgen ze het schip, dan weer springen ze in een vlekkeloze formatie uit het water en duiken ze even later als een geheel weer in het intens blauwe water. Prachtig slanke dieren, aan de onderzijde spierwit en van boven donker gekleurd. “Boertjes” worden ze aan boord genoemd. Nog mooier dan de techniek vind ik de zee, in al haar verschijningen. Dit wilde ik meemaken, en nu zie ik het als een film die voor me wordt afgespeeld. Ik vind het zo mooi en overweldigend dat het me ontroerd. Ook dit is een element waarom ik wilde gaan varen. Vreemde gedachten vatten plaats bij me wanneer ik tijden lang aan de reling sta. Ik zie vanuit de diepte de mooiste bellen opborrelen uit het prachtig blauwe water, volkomen zuiver rond en prachtig van vorm. Maar er is op deze oneindige watervlakte maar een mens die ziet hoe mooi dat is. Ik geniet ervan, maar had ook anderen hiervan wel willen laten genieten. Veel later komen de eilanden van de Azoren in zicht. Anders dan ik me had voorgesteld. We zien het eiland Santa Maria en Sao Miguel. Midden in die eindeloze watervlakte varen we redelijk dicht onder de kust van Sao Miguel langs. Witte huizen met rode daken en zelfs kunnen we met de verrekijker goed de wegen en de auto’s zien. Zo ver van iedereen en alles leven hier ook mensen met hun vreugde en verdriet. De eilanden zelf maken een mooie indruk; geen steile rotsen, maar door weer en wind afgesleten ronde vormen van heuvels en bergen met een prachtige groene begroeiing. Ik had hier zo wel willen wonen. We zijn dan nog wel in het meest westelijke deel van Europa! Dan volgen opnieuw dagen waarop we niets anders dan water zien. Het weer blijft goed, maar de temperatuur behoort nu weer tot het normale niveau met 10-11 graden Celsius. Dan eindelijk op 31 december 1958 komt de Amerikaanse oostkust in zicht. We nemen de loods aan boord die ons de Delaware River op laat varen, waarbij we na enige uren varen aankomen bij de raffinaderij. De rivier loopt in hoofdzaak langs grote industrieterreinen, waarbij het me opvalt, dat de enorm grote parkeerterreinen vol staan met auto’s van werknemers. Op deze laatste dag van het jaar willen we toch nog graag een kijkje nemen aan de wal. Samen met mijn maatje krijgen we van de Amerikaanse Immigration Officer aan boord ons walpasje en gaan we in de namiddag naar de plaats Woodbury. Met onze gage van deze maand doen we hier wat inkopen, zodat we later thuis kunnen laten zien wat er gekocht is. We kopen elk een rood en een geel badstoffen T-shirt, waarna we weer snel het schip moeten opzoeken, want er moet natuurlijk ook in de haven wacht worden gelopen. Wat is er nou mooier dan showen met de nieuwe kleren aan boord! Dat kwam goed uit, want het was bijna tijd voor het avondeten. Toen we de messroom instapten zat iedereen al aan tafel; uiteraard de kapitein aan het hoofd. Hij zag ons binnenkomen en we hoorden hem tegen zijn geüniformeerde tafelgenoten zeggen: mannen, kijk nou eens, we hebben tropische vogels aan boord! Daarna gaf hij met een slap handje te kennen dat we niet welkom waren in deze outfit. De heren komen maar terug als ze zich kleden zoals het hoort! Weer wat nieuws! We moesten ons haasten, want anders zouden we de hond in de pot vinden, maar gelukkig liep ook deze fout goed voor ons af. Het beperkte zich tot wat gegniffel!

0000000000

Niek van Straten.

OOOOOOOOOO